Terug naar nieuws

CO2-heffing industrie onvolledig zonder invulling cruciale randvoorwaarden

CO2-heffing industrie voorzien per 1 januari 2021

Wet- en regelgeving17 november 2020Thessa de Ridder

Vanaf 1 januari 2021 treedt de Wet CO2-heffing industrie in werking. Met deze heffing wil het Kabinet zeker stellen dat de reductieopgave voor de industrie (14,3 Mton CO2/jaar in 2030) uit het Klimaatakkoord gerealiseerd wordt. Tot 16 november liep er een consultatie over de uitwerking van specifieke onderdelen van het wetsvoorstel in een Ministeriële Regeling (MR). Afgelopen donderdag (12 november) stemde de Tweede Kamer in met het wetsvoorstel. Dit leidde tevens tot twee moties waarmee aandacht werd gevraagd voor het belang van een Europese oplossing die aansluit bij het ETS, en de tijdige ontwikkeling van de benodigde infrastructuur om de reductiemogelijkheden ook te kunnen realiseren. Deze voorwaarden zijn cruciaal evenals een adequaat financieringsinstrumentarium ter dekking onrendabele top CO2 reducerende investeringen, aldus Hans Grünfeld, algemeen directeur VEMW.

Heffing bovenop het ETS
In juni 2019 werd de CO2-heffing voor de industrie als onderdeel van het Klimaatakkoord aangekondigd. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de industrie 14,3 Mton CO2 extra moet reduceren om de doelstelling voor 2030 (49% CO2-reductie) te halen. De nationale heffing komt bovenop de ETS-prijs, de CO-prijs die industriële uitstoters al moeten betalen onder het Europese emissiehandel systeem (ETS). De heffingsprijs zou alleen betaald moeten worden over de ‘vermijdbare uitstoot’: de hoeveelheid die een installatie méér uitstoot dat de Europese benchmark; een efficiency maatstaaf die wordt gehanteerd binnen het ETS. Dat betekent dat Nederlandse bedrijven beter moeten presteren dan de 10% meest efficiënte installaties in Europa om de heffing te vermijden. Jaarlijks neemt het totale aantal dispensatierechten (toegekende vrije rechten, gelinkt aan de hoogte van de vermijdbare uitstoot per bedrijf) af om te verzekeren dat het doel wordt gehaald. De regering heeft echter besloten om een voorzichtige start met de heffing te maken vanwege de coronacrisis en de economische gevolgen daarvan. Dit betekent dat de eerste jaren meer dispensatierechten beschikbaar worden gesteld, zodat bedrijven nog geen heffingsprijs hoeven te betalen. Na de eerste jaren zal de lastenverzwaring dan flink toenemen, omdat het uiteindelijke doel (14,3 Mton) gehaald moet worden in 2030. Omdat veel Nederlandse industriële bedrijven internationaal opereren kan de nationale heffing hun concurrentiepositie aantasten. Dit bleek ook uit de zogenaamde speelveldtoets die PWC in september in opdracht van het kabinet naar buiten bracht.

Een mogelijk hogere Europese doelstelling
Een aantal aspecten van de heffing zoals monitorings- en rapportageregels en de berekening van de dispensatierechten is nader uitgewerkt in een concept Ministeriële regeling. Deze regeling lag tot 16 november voor ter consultatie. VEMW heeft een reactie ingediend op dit voorstel, en heeft onder meer aandacht gevraagd voor de methodiek voor het toekennen van dispensatierechten (die nadelig uitvalt voor specifieke benchmarks), eerlijke en duidelijke monitorings- en rapportageregels voor het toepassen van CCS en het mogelijk maken voor bedrijven om te kunnen handelen in dispensatierechten. Daarnaast heeft op 12 november een meerderheid van de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel. Er werden tevens twee moties aangenomen van Kamerleden Agnes Mulder (CDA) en Helma Lodders (VVD). De eerste motie verzoekt de regering om begin 2021 uit te werken hoe de doelstellingen ook kunnen worden behaald via Europese regelgeving, zodat de binnenlandse heffing overbodig kan worden. Op Europees niveau ligt er namelijk een plan van de Europese Commissie om de centrale reductiedoelstelling voor 2030 te verhogen. Diezelfde Kamerleden dienden een tweede motie in, waarin de regering wordt verzocht om parellel aan de CO2-heffing te monitoren in hoeverre de infrastructuur (elektriciteit, waterstof, CO2-netwerk) die bedrijven nodig hebben om te verduurzamen, voldoende ontwikkeld is - en waar dat niet het geval is - flankerend beleid te ontwikkelen.

Algemeen directeur van VEMW Hans Grünfeld: “Het is zaak dat er snel helderheid komt over de details van de heffing waar wij in onze reactie op de consultatie aandacht voor hebben gevraagd. Het wetsvoorstel is erg complex, en veel bedrijven hebben nog vragen over de praktische uitvoerbaarheid. Het zou goed zijn als Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), verantwoordelijk voor de uitvoering van de heffing, daar vóór 1 januari 2021 duidelijkheid over kan verschaffen. Daarnaast is het goed dat de Tweede Kamer door middel van moties aandacht gevraagd heeft voor de Europese ontwikkelingen. De komende maanden vinden in Brussel onderhandelingen plaats. Om een succesvolle, kostenefficiënte transitie te realiseren is het zaak dat Nederland daarbij inzet op het versterken van het EU ETS. Tot slot is het nodig om twee belangrijke randvoorwaarden voor de verduurzaming van de industrie te verzekeren: toegang tot een faciliterend financieel instrument zoals de SDE++, en een adequate uitrol van de benodigde infrastructuur , die tijdig beschikbaar is om die CO2-reductie mogelijk te maken.”